Zephyrnet-logo

Jurisdictioneel raamwerk in merken- en auteursrechtwetgeving: analyse van statuten en uitdagingen in India

Datum:


INVOERING:

Jurisdictie speelt een cruciale rol bij het oplossen van geschillen over commercieel intellectueel eigendom (IP), in de context van gevallen van inbreuk op handelsmerken en auteursrechten in India. Jurisdictie in zaken op het gebied van intellectuele eigendom is een complexe rechtsvraag waarbij de feiten en de relevante wetten met elkaar in wisselwerking staan. De Rightful IP-eigenaren zijn keer op keer verbijsterd over het juiste forum om de zaak te proberen.

Dit artikel is bedoeld om waardevolle inzichten te bieden in de nuances van de jurisdictie op het gebied van handelsmerken en auteursrechten, aan de hand van relevante statuten en secties van de Indiase merken- en auteursrechtwetgeving.

Indisch begrijpen Jurisdictieel prototype in het merkenrecht:

We moeten ons ervan bewust zijn dat volgens de Trademarks Act, 1999, de jurisdictie in rechtszaken wegens inbreuk op handelsmerken primair wordt bepaald door de locatie van de gedaagde, de plaats van vestiging of waar de oorzaak van de actie zich voordoet. Met betrekking tot inbreuk op het auteursrecht bepaalt de Auteurswet echter de jurisdictie van rechtbanken in auteursrechtzaken.

Laten we eens kijken naar verschillende bepalingen die de jurisdictie regelen in geschillen over commerciële handelsmerken en auteursrechten:

  1. Artikel 20 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, 1908: Artikel 20 vormt de fundamentele basis voor het bepalen van de jurisdictie in alle civiele zaken, inclusief handelsmerkgeschillen. Het bepaalt dat een rechtszaak kan worden aangespannen bij de rechtbank binnen het plaatselijke rechtsgebied waar de gedaagde woont of zaken doet, of waar de oorzaak van de actie zich geheel of gedeeltelijk voordoet. Dit gedeelte dient als leidraad voor het bepalen van het juiste forum voor het initiëren van rechtszaken wegens inbreuk op handelsmerken.
  2. Sectie 134 van de Handelsmerkenwet, 1999: Sectie 134 van de Handelsmerkenwet verfijnt het jurisdictiekader verder, zoals vastgelegd in Sectie 20 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, 1908. Het staat de eiser toe een aanklacht wegens inbreuk op een handelsmerk in te dienen bij de District Court of de High Court binnen wiens lokale jurisdictie de gedaagde zich bevindt. verblijft of een bedrijf uitoefent, of waar de oorzaak van de actie geheel of gedeeltelijk ontstaat. Deze bepaling biedt de eiser flexibiliteit bij het selecteren van het forum dat het beste bij zijn belangen past.

De juridische precedenten in het geval van Sabmiller India Ltd versus MP Beer Products Pvt. Ltd (MANU/MH/0177/2014) het belang van het rechtskader opnieuw te bevestigen:

Het Hooggerechtshof van Bombay heeft in de zaak Sabmiller India Ltd. verduidelijkt dat een handelsmerkrecht als een vorm van eigendom wordt beschouwd. een rechtszaak wegens merkinbreuk tot een civiele zaak maken. De rechtbank oordeelde dat als de inbreuk plaatsvindt binnen de territoriale grenzen van Greater Bombay of District Bombay, het High Court, als de belangrijkste burgerlijke rechtbank met oorspronkelijke jurisdictie, de status van districtsrechtbank overneemt. Bijgevolg wordt de High Court geacht de districtsrechtbank te zijn in de zin van artikel 105 van de Trade and Merchandise Marks Act, 1958 (gelijkwaardig aan artikel 134 van de Trade Marks Act, 1999). Dit betekent dat rechtszaken met betrekking tot merkinbreuk, ongeacht de financiële waarde ervan, bij het Hooggerechtshof moeten worden aangespannen.

  1. Sectie 62 van de Auteurswet, 1957: sectie 62 van de Auteurswet bepaalt de jurisdictie van rechtbanken in auteursrechtzaken. Volgens deze bepaling is de districtsrechtbank bevoegd voor de De woonplaats of hoofdvestiging van de eiser heeft de bevoegdheid om rechtszaken wegens inbreuk op het auteursrecht in behandeling te nemen.
  2. Inbreuk op artistiek werk – Bij inbreuk op het auteursrecht met betrekking tot een artistiek werk kan de rechtszaak ook worden aangespannen op de plaats waar het werk voor het eerst werd gepubliceerd.
  3. Artikel 63 van de Auteurswet – Artikel 63 verleent de districtsrechtbank de bevoegdheid om tijdelijke rechterlijke bevelen uit te vaardigen in gevallen van inbreuk op het auteursrecht, waardoor de benadeelde partij een voorlopige voorziening wordt getroffen. Deze bepalingen zorgen ervoor dat eigenaren van auteursrechten juridische stappen kunnen ondernemen in een passend rechtsgebied binnen India.

Betekenis van de wet op de handelsrechtbanken, 2015 – Belang en impact

De Commercial Courts Act van 2015 introduceerde commerciële verdeeldheid binnen de High Courts om de oplossing van commerciële geschillen, met name gevallen van inbreuk op intellectuele eigendom, te bespoedigen. Het verbetert het rechtskader door gespecialiseerde rechtbanken aan te bieden met expertise in de behandeling van complexe IE-zaken.

De belangrijkste bepalingen van de Commercial Courts Act zijn onder meer:

  1. Sectie 4 van de Wet op de handelsrechtbanken, 2015: Sectie 4 stelt commerciële afdelingen binnen de High Courts in voor de behandeling van commerciële geschillen die een bepaalde waarde overschrijden. De aanwezigheid van deze gespecialiseerde afdelingen zorgt voor een efficiënte berechting van merkeninbreukzaken door rechters die goed thuis zijn in het merkenrecht en de nuances ervan.
  2. Sectie 12 van de Wet op de handelsrechtbanken, 2015: Sectie 12 verplicht de afhandeling van commerciële zaken, inclusief geschillen over handelsmerken en auteursrechten, binnen een specifiek tijdsbestek. Deze bepaling bevordert een snelle oplossing, vermindert vertragingen en zorgt voor snelle gerechtigheid voor rechthebbende IE-houders.

Hooggerechtshof bevestigt opnieuw het belang van het jurisdictiekader van IP-rechtszaken in de zaak Indian Performing Rights Society Ltd. versus Sanjay Dalia en Ors

In het geval van Indian Performing Rights Society Ltd. versus Sanjay Dalia en Ors[1]. (01.07.2015 – SC), De rechtbank onderzocht de bepalingen van artikel 62 van de Auteurswet en artikel 134 van de Handelsmerkenwet, waarbij de nadruk werd gelegd op het doel achter het opnemen van een aanvullend forum, met name een districtsrechtbank, waar de eiser een rechtszaak kan aanspannen op basis van hun werkelijke woonplaats, bedrijf of werk. De rechtbank verduidelijkte dat het doel van deze bepalingen was om de eiser in staat te stellen een gerechtelijke procedure te starten in een geschikte jurisdictie, waar zij woonden of zaken deden, in plaats van hen toe te staan ​​gedaagde te dwingen voor een rechtbank op afstand te verschijnen, zoals werd geprobeerd in de onderhavige gevallen.

Verder werd verduidelijkt dat de zinsnede “niettegenstaande alles wat in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is opgenomen” de toepasselijkheid van artikel 20 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet uitsluit. Artikel 20 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geeft de eiser de mogelijkheid om een ​​rechtszaak aan te spannen in het rechtsgebied waar de gedaagde woont of waar de oorzaak van de actie zich voordoet. Sectie 20(a) en Sectie 20(b) bepalen doorgaans de locatie op basis van de woonplaats, het bedrijf of het werk van de gedaagde. Artikel 20(c) staat de eiser toe een rechtszaak aan te spannen wanneer de oorzaak van de actie zich geheel of gedeeltelijk voordoet. De toelichting bij artikel 20 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verduidelijkt dat een vennootschap kan worden vervolgd in een rechtsgebied waar zij haar enige of hoofdzetel heeft, of waar een ondergeschikt kantoor bestaat, en de oorzaak van de actie daar ontstaat.

Hieruit kan worden afgeleid dat het de bedoeling achter de bepalingen is om de eiser een extra keuze van locatie te bieden, op basis van zijn woonplaats, bedrijf of werk. De opname van de rechtbank in de Auteurs- en Merkenwet sluit de toepassing van artikel 20 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet uit. In plaats daarvan biedt het een alternatief forum voor de eiser om verhaal te halen, terwijl artikel 20 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn eigen bepalingen blijft bieden met betrekking tot de jurisdictie op basis van de woonplaats van de gedaagde of de plaats waar de oorzaak van de vordering zich voordoet.

Deze interpretatie benadrukt de bedoeling van de wetgever om de eiser flexibiliteit te bieden bij het kiezen van een geschikt rechtsgebied voor het indienen van een rechtszaak, waardoor gemak en toegang tot de rechter worden gewaarborgd. De toelichting van de rechtbank verduidelijkt de wisselwerking tussen de Auteurswet, de Merkenwet en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, en benadrukt het belang van het in aanmerking nemen van beide wettelijke bepalingen bij het bepalen van de jurisdictie voor geschillen over auteursrechten en handelsmerken.

Uitdagingen van het bestaande juridische prototype:

Hoewel het bestaande rechtskader in India geschillen over handelsmerkinbreuken adequaat aanpakt, blijven bepaalde zorgen en uitdagingen bestaan. Laten we eens kijken:

Forum Shopping: ondermijning van consistentie en voorspelbaarheid

Een van de grootste zorgen bij commerciële IE-rechtszaken is forumshopping. Partijen selecteren soms strategisch een rechtbank waarvan wordt aangenomen dat deze de IE-wetten gunstig interpreteert, met als doel een gunstig resultaat te bereiken. Deze praktijk ondermijnt de consistentie en voorspelbaarheid van de resultaten in verschillende geschillen over inbreuk op intellectuele eigendomsrechten, vooral als het gaat om zaken betreffende inbreuk op handelsmerken. Forum shopping kan leiden tot tegenstrijdige beslissingen en een klimaat van onzekerheid creëren, wat schadelijk is voor de effectieve handhaving en bescherming van IE-rechten.

Inconsistenties in interpretatie en toepassing

Een andere uitdaging die zich voordoet bij geschillen over handelsmerken zijn de inconsistenties in de interpretatie en toepassing van wetten door verschillende rechtbanken. De diversiteit aan interpretaties kan tot tegenstrijdige oordelen leiden, wat de onzekerheid rondom rechtszaken vergroot. Deze kwestie benadrukt de noodzaak van een gespecialiseerde opleiding voor rechters die handelsmerkgeschillen behandelen, waardoor een coherente aanpak en uniformiteit in de besluitvorming bij verschillende Indiase rechtbanken wordt gewaarborgd. De verandering in het paradigma om de problemen aan te pakken Uitdagingen is de noodzaak van het uur!

Opleiding en specialisatie

Om de zorgen over forum shopping en inconsistenties in de IE-rechtszaken weg te nemen, is het van cruciaal belang om ons te concentreren op de opleiding en specialisatie van rechters. Gespecialiseerde trainingsprogramma's kunnen het begrip van IE-wetgeving, de complexiteit van IE-geschillen en de evoluerende aard van commerciële praktijken vergroten. Door rechters uit te rusten met uitgebreide kennis en expertise op het gebied van merkenrecht en auteursrecht, kan de consistentie en voorspelbaarheid van de uitkomsten in zaken met betrekking tot IE-inbreuk aanzienlijk worden verbeterd.

Uniformiteit in de besluitvorming: precedenten scheppen

Een andere aanpak om het probleem van inconsistente oordelen aan te pakken is het scheppen van precedenten. Wanneer rechtbanken consequent eerdere beslissingen volgen en ernaar verwijzen, ontstaat er een jurisprudentie die richtlijnen en duidelijkheid biedt aan partijen die betrokken zijn bij IE-geschillen. Precedenten helpen de dubbelzinnigheid te verminderen en zorgen voor uniformiteit in de besluitvorming, waardoor consistentie en voorspelbaarheid in de IE-rechtszaken worden bevorderd.

Samenwerking en harmonisatie

Inspanningen om samenwerking en harmonisatie tussen rechtbanken en gerechtelijke fora te bereiken kunnen ook bijdragen aan het aanpakken van de uitdagingen in de IE-rechtsgebieden. Regelmatige communicatie en het delen van beste praktijken tussen rechtbanken kan helpen de interpretaties op elkaar af te stemmen, de discrepanties te verkleinen en een samenhangende aanpak van de inbreukzaken tot stand te brengen. Bovendien kan het bevorderen van de dialoog tussen de rechterlijke macht, juridische professionals en belanghebbenden leiden tot de ontwikkeling van richtlijnen en standaarden die de consistentie in geschillen over handelsmerken verder vergroten.

Travel Food Services Private Limited versus Aroon Food Services Private Limited[2]

Deze analyse van de jurisprudentie heeft betrekking op de jurisdictiekwestie die in de zaak tussen beide aan de orde is gesteld Travel Food Services Private Limited (eiser) en Aroon Food Services Private Limited (verweerder) in een commerciële IE-rechtszaak voor het High Court of Judicature in Bombay. De belangrijkste vraag voor de rechtbank was of de door de eiser aangespannen rechtszaak bij het Hooggerechtshof van Bombay kon worden gehandhaafd of dat deze moest worden teruggestuurd voor indiening bij de bevoegde rechtbank in Delhi.

Achtergrond:

De gedaagde heeft in zijn verzoek om teruggave van de aanklacht betoogd dat, aangezien de aanklager zaken doet in Delhi en de zaak zich in Delhi heeft voorgedaan, de bevoegde rechtbank in Delhi bevoegd zou moeten zijn om de zaak in behandeling te nemen. Ter ondersteuning van hun bewering vertrouwden zij op de interpretatie van artikel 134 van de merkenwet van 1999, artikel 62 van de auteursrechtwet van 1957 en relevante bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van 1908 (CPC).

Juridische argumenten:

De raadsman van de gedaagde betoogde dat het concept van forumgemak in overweging moest worden genomen, en gebaseerd op de uitspraken van de rechtbank Hooggerechtshof in Indian Performing Rights Society Limited v/s. Sanjay Dalia en nog iemand (2015) 10 SCC OnLine 161 en het Division Bench-arrest van het Hooggerechtshof van Delhi in Indian Performing Rights Society Limited v/s. Sanjay Dalia en nog iemand (2008) 155 DLT 164 (DB), mag de eiser de zaak niet voor het Hooggerechtshof van Bombay aanhangig maken uitsluitend op basis van de locatie van zijn statutaire zetel in Mumbai. Ze voerden aan dat de zaak zich in Delhi bevindt en dat de eiser zaken doet in Delhi, en dat de rechtszaak moet worden ingediend bij de bevoegde rechtbank in Delhi om ongemak en intimidatie voor de gedaagde te voorkomen.

De raadsman van de eiser baseerde zich daarentegen op het oordeel van de Hoge Raad Indian Performing Rights Society Limited v/s. Sanjay Dalia en nog iemand en de daaropvolgende interpretatie daarvan in het vonnis van het Hooggerechtshof van Bombay in Manugraph India Limited v/s. Simarq Technologies Pvt. Ltd. en anderen[3] (2016 SCC Online Bom 5334). Zij voerden aan dat de eiser, die zijn statutaire zetel in Mumbai heeft, de zaak bij het Hooggerechtshof van Bombay kan aanhangig maken, ongeacht het feit dat de zaak zich niet binnen de jurisdictie van de rechtbank heeft voorgedaan. Zij voerden aan dat de eerdere uitspraken van het Hooggerechtshof van Bombay de rechtspositie verduidelijkten en dat de beklaagde er niet in was geslaagd een zaak op te bouwen om de klacht terug te sturen.

Analyse van de Rekenkamer:

De rechtbank heeft de relevante bepalingen van de Merkenwet, de Auteurswet en de CPC onderzocht, evenals de door beide partijen aangehaalde uitspraken. De rechtbank merkt op dat het vonnis in Manugraph India Limited v/s. Simarq Technologies Pvt. Ltd. en anderen hebben de beslissing van het Hooggerechtshof uitgebreid geanalyseerd Indian Performing Rights Society Limited v/s. Sanjay Dalia en nog iemand en de bepalingen van de Auteurswet en de Merkenwet als geheel correct geïnterpreteerd. De rechtbank betreurde het dat zij afweek van de beslissing van de Division Bench van het Hooggerechtshof van Delhi IPRS (supra) en was het eens met de interpretatie gegeven door de geleerde enkelvoudige rechter van het Hooggerechtshof van Delhi in RSPL Limited v/s. Mukesh Sharma [(2016) 229 DLT 651].

Besluit:

Op basis van haar analyse van de relevante bepalingen en uitspraken oordeelde de rechtbank dat de door de eiser ingediende rechtszaak bij het Hooggerechtshof van Bombay kon worden gehandhaafd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte er niet in was geslaagd voldoende gronden aan te voeren om de klacht terug te sturen en daarom werd het verzoek om teruggave van de klacht afgewezen.

Conclusie:

In de zaak tussen Travel Food Services Private Limited (eiser) en Aroon Food Services Private Limited (gedaagde), betreffende het jurisdictiegeschil in een commerciële IE-rechtszaak voor het High Court of Judicature in Bombay, oordeelde de rechtbank dat de door de eiser aangespannen rechtszaak kon worden gehandhaafd bij het Hooggerechtshof van Bombay. De rechtbank benadrukte dat de statutaire zetel van de eiser in Mumbai hen in staat stelde het Hooggerechtshof van Bombay als forum voor de rechtszaak te kiezen, ondanks dat de zaak zich in Delhi voordeed. De beslissing van de rechtbank bevestigt opnieuw het belang van de statutaire zetel bij het bepalen van de jurisdictie en schept een precedent voor soortgelijke gevallen.

Verhouding van de zaak:

De rechtbank oordeelde dat de forumkeuze van een eiser op basis van de locatie van zijn statutaire zetel geldig is, zelfs als de oorzaak van de actie zich niet voordoet binnen de jurisdictie van de gekozen rechtbank, wat de betekenis van de statutaire zetel voor jurisdictiedoeleinden in commerciële IE-zaken verduidelijkt.

Opmerkingen:

De Division Bench van het Hooggerechtshof van Delhi in Sanjay Dalia heeft ten onrechte geconcludeerd dat de veronderstellingsbepaling van artikel 20, met name de uitleg, was 'gelezen in' artikelen 134 (2) en 62 (2) van de Trade Marks Act en Copyright Act, respectievelijk. Het is echter van essentieel belang op te merken dat de kwestie die voor het Hooggerechtshof ligt, geen betrekking had op de interpretatie van deze artikelen. De structuur van artikel 20, gezien als een drieledig raamwerk, onderscheidt de artikelen 134, lid 2 en 62, lid 2, van de Merkenwet en de Auteurswet duidelijk van elkaar. Dit perspectief sluit aan bij de erkende interpretatie in het arrest Sanjay Dalia, die deze structuur niet verstoort en de bepalingen van artikel 134(2) of 62(2) van de Trade Marks Act en Copyright Act niet inperkt.

Een ander belangrijk vonnis, RSPL Limited v. Mukesh Sharma, uitgesproken door de geleerde enkelvoudige rechter Mr. Justice Sanghi van het Hooggerechtshof van Delhi, versterkt het standpunt dat in de zaak Sanjay Dalia werd toegelicht. In dit geval presenteert rechter Sanghi een grondige analyse van Sanjay Dalia en is hij het eens met de conclusies ervan. Met name heeft het Hooggerechtshof de voorziening erkend van een aanvullend forum op grond van respectievelijk artikel 62, lid 2, en artikel 134, lid 2, van de Auteurswet en de Handelsmerkenwet, door de districtsrechtbank op te nemen binnen wiens grenzen de eiser woont en zaken doet. , of werkt persoonlijk voor gewin.

Bovendien benadrukt rechter Sanghi dat het recht van de eiser om een ​​rechtszaak aan te spannen op grond van artikel 20 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (CPC) niet wordt belemmerd door de bepalingen van artikel 134, lid 2, of artikel 62, lid 2. Beide secties bieden een extra forum voor eisers die beweren dat er sprake is van inbreuk op handelsmerken of auteursrechten. Bijgevolg kan de eiser ervoor kiezen om een ​​rechtszaak aan te spannen op de plaats van zijn vrijwillige verblijfplaats, vestigingsplaats of plaats van betaald werk op grond van artikel 62 van de Auteurswet en artikel 134 van de Handelsmerkenwet. Als alternatief kan de eiser een beroep doen op de bepalingen van artikel 20 van de CPC, die het instellen van een rechtszaak mogelijk maken waar de gedaagde woont, werkt of waar de oorzaak van de actie zich voordoet.

Het is echter belangrijk op te merken dat het voorrecht of voordeel dat wordt verleend door de artikelen 134(2) en 62(2) gebonden is aan de statutaire zetel of de hoofdvestiging. Dit voorrecht mag niet worden uitgebuit door de statutaire zetel of de Sectie 20-opties op te geven en te proberen een rechtszaak aan te spannen op een afgelegen locatie waar noch de oorzaak van de actie, noch een van de gedaagden bestaat. Dit misbruik was precies het misbruik dat door het Hooggerechtshof werd aangepakt in de zaak Sanjay Dalia.

Indian Jurisdictional Prototype en toekomstgericht:

Concluderend kan worden gesteld dat het rechtskader op het gebied van het merken- en auteursrechtrecht in India een cruciale rol speelt bij het oplossen van geschillen over commerciële intellectuele eigendom. De statuten en bepalingen, zoals Artikel 20 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, 1908, Artikel 134 van de Handelsmerkenwet, 1999, en Sectie 62 van de Auteurswet, 1957, de nodige richtlijnen bieden voor het bepalen van het juiste forum voor het initiëren van acties wegens inbreuk op handelsmerken.

Er blijven echter uitdagingen bestaan, zoals forum shopping en inconsistenties in de interpretatie en toepassing van merkenwetten. Om deze uitdagingen aan te pakken is het essentieel om te focussen op gespecialiseerde opleidingen voor rechters die IE-geschillen behandelen, het bevorderen van uniformiteit in de besluitvorming door het scheppen van precedenten, en het aanmoedigen van samenwerking en harmonisatie tussen rechtbanken en gerechtelijke fora.

Recente jurisprudentie, zoals de Sabmiller India Ltd. versus MP Beer Products Pvt. Ltd. en Indian Performing Rights Society Ltd. versus Sanjay Dalia en Ors., biedt waardevolle inzichten in de jurisdictieaspecten van rechtszaken wegens inbreuk op handelsmerken en benadrukt de wisselwerking tussen wettelijke bepalingen.

Bovendien kan de betekenis van de Commercial Courts Act uit 2015 voor het bespoedigen van de oplossing van commerciële geschillen, waaronder gevallen van inbreuk op handelsmerken, niet over het hoofd worden gezien. De oprichting van commerciële afdelingen binnen de High Courts en het verplichte tijdsbestek voor de afhandeling van zaken op grond van respectievelijk Sectie 4 en Sectie 12 van de Commercial Courts Act dragen bij aan een efficiënt rechtskader.

Door de uitdagingen aan te pakken en te zorgen voor uitgebreide training, uniformiteit in de besluitvorming en samenwerking kan India's jurisdictiekader op het gebied van merken- en auteursrechtwetgeving de effectieve handhaving en bescherming van intellectuele eigendomsrechten in commerciële omgevingen verder verbeteren.


[1] MANU/SC/0716/2015; Neutrale bronvermelding: 2015/INSC/443, 2015/INSC/452.

[2] COMMERCIEEL IP-PAK NR. 323 VAN 2022; Bestelling gedateerd: 3 APRIL 2023

[3] LUCHT2016Bom217

spot_img

Laatste intelligentie

spot_img