Zephyrnet-logo

Een nieuwe kijk op bedrijfsmethoden in het licht van de uitspraak van het Hooggerechtshof van Madras in Priya Randolph v. Deputy Controller 

Datum:

Man zit op een hek
Afbeelding toegankelijk vanaf hier

In Priya Randolph tegen adjunct-controleur, verwierp het Hooggerechtshof van Madras de bewering dat de onderhavige uitvinding was uitgesloten omdat het een bedrijfsmethode was. De bevindingen van dit korte arrest hebben mogelijk belangrijke implicaties voor de jurisprudentie over 3(k) en bedrijfsmethoden in de Octrooiwet. Het oordeel komt op de hielen van  OpenTV v. De beheerder van octrooien en ontwerpen in juli, dat een patentaanvraag had afgewezen omdat het in de eerste plaats een aanspraak op bedrijfsmethode was. In dit bericht zal ik de twee beslissingen met elkaar vergelijken in het licht van de CRI-richtlijnen om de redenen voor de uiteenlopende conclusies te begrijpen. Verder zal ik het MHC-arrest plaatsen in de context van de opmerkingen van DHC over de wenselijkheid van amendement op 3(k). In plaats van commentaar te geven op de verdienste van octrooieerbaarheid voor bedrijfsmethoden, bespreekt dit artikel de huidige reikwijdte ervan en hoe het MHC-oordeel deze mogelijk verkleint. 

Oordeel: analyse en bevindingen 

In het onderhavige geval diende de vraag te worden beantwoord of de octrooiaanvraag een 'business method' was in de zin van art. 3(k) van de Octrooiwet en daardoor uitgesloten. De uitvinding getiteld 'Voor het selectief verbergen van fysieke adresinformatie' zorgde ervoor dat het fysieke adres van de gebruiker verborgen werd in verschillende stadia van een online transactie of aankoop van een product. De verwerkingsverantwoordelijke was van oordeel dat de uitvinding “betrekking heeft op de voltooiing van de transactie dat wil zeggen vanaf het stadium van aankoop van het product tot de levering van het product via het kanaal van een e-commerceplatform, logistiek bedrijf en bezorger dat is puur een bedrijfsactiviteit. ' In het bestreden besluit erkent de Verwerkingsverantwoordelijke dat de uitvinding weliswaar betrekking heeft op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de gebruiker, maar dat het om een ​​bedrijfsmethode gaat aangezien zij tevens betrekking heeft op een ‘puur zakelijke activiteit’. (uitgenomen in paragraaf 5 van het arrest).  

Madras HC, die de CRI-richtlijnen onderzocht, merkte op dat “een claim zou worden opgevat als een zakelijke methode als de claim in wezen betrekking heeft op een zakelijke methode.” Hier wijkt de rechter op subtiele maar substantiële wijze af van de Verantwoordelijke. Terwijl de Verwerkingsverantwoordelijke de octrooieerbaarheid uitsluit op grond van de loutere bevinding dat de uitvinding betrekking heeft op een bedrijfsactiviteit, kwalificeert de rechtbank de bevinding door te bepalen dat een dergelijke relatie met de bedrijfsactiviteit 'substantieel' van aard moet zijn. In paragraaf 8 merkt de rechtbank op dat de onderhavige uitvinding “deel kan uitmaken van de bedrijfsmethode van een onderneming” als deze in gebruik wordt genomen. De onderhavige uitvinding heeft echter hoofdzakelijk betrekking op “een geclaimde uitvinding waarbij hardware, software en firmware worden ingezet.” met het oog op de privacy en bescherming van gegevens.” Dienovereenkomstig besloot het dat de onderhavige uitvinding geen betrekking had op de bedrijfsmethode. 

Hier is het belangrijk op te merken dat er geen vaste jurisprudentie bestaat over hoe te bepalen welke uitvinding 'substantieel' bedrijfsmethoden is. In dit geval kent de rechtbank geen gewicht toe aan het argument dat de uitvinding in feite de concurrentie vergemakkelijkt van een e-commercetransactie die in feite een zakelijke activiteit is. In plaats daarvan richt het zich op de wijze van implementatie van de uitvinding, voornamelijk door gebruik te maken van hardware, software en firmware om de privacy van de gebruiker van het e-commerceplatform te beschermen, naast het voltooien van de transactie.

Volgens de rechtbank heeft dit dus in wezen geen betrekking op de bedrijfswijze, ook al maakt het deel uit van de bedrijfswijze van een onderneming

Bedrijfsmethode onder 3(k): CRI-richtlijnen en de DHC-beslissing in de Open TV-zaak

Think Richtlijnen voor onderzoek van computergerelateerde uitvindingen, 'Bedrijfsmethode' zoals “in wezen gaat over het uitvoeren van zaken/handel/financiële activiteiten/transacties en/of een methode voor het kopen/verkopen van goederen via internet”. Het vereist dat de claim in zijn geheel wordt onderzocht, als het onderwerp “een apparaat en/of een technisch proces specificeert voor het uitvoeren van de uitvinding, zelfs gedeeltelijk”. Om te kunnen worden uitgesloten moet de claim dus in wezen een ‘bedrijfsmethode’ zijn. Als de claim, in zijn geheel beschouwd, niet in een van de uitgesloten categorieën valt, mag het octrooi niet worden afgewezen. 

DHCSB, op OpenTV v. De beheerder van octrooien en ontwerpen, merkte op dat “uitsluiting met betrekking tot bedrijfsmethoden absoluut is”. Het was in contrast met Sec. 3(k) van de Octrooiwet met art. 52 van het Europees Octrooiverdrag wat betreft de octrooieerbaarheid van bedrijfsmethoden. De rechtbank interpreteerde de bovenstaande richtlijnen ruim om uitvindingen uit te sluiten die betrekking hebben op de bedrijfsmethode. Zoals ik zal laten zien, beslist de rechtbank in deze zaak uiteindelijk in het nadeel van de aanvrager op grond van het feit dat de uitvinding in feite een bedrijfsmethode is, ondanks de systeemarchitectuur die door de aanvrager wordt gebruikt om de uitvinding te implementeren. 

Het merkte op dat de barrière in India om zakelijke methoden toe te staan ​​een “absolute barrière is zonder analyse van kwesties met betrekking tot technisch effect, implementatie, technische vooruitgang of technische bijdrage.” Het maakt niet uit of bij de implementatie van de uitvinding een computerprogramma wordt gebruikt. In paragraaf 73 zegt het Hof dat het, om te bepalen of een uitvinding al dan niet een zakelijke methode is, moet overwegen of de octrooiaanvraag een zakelijk of administratief probleem aanpakt en daarvoor een oplossing biedt. Met andere woorden, of de uitvinding nu in de eerste plaats bedoeld is om de uitvoering of het beheer van een bepaald bedrijf mogelijk te maken, dat wil zeggen de verkoop of aankoop van goederen en diensten, en of het doel van de uitvinding het claimen van exclusiviteit of monopolie is over een manier van zakendoen. (punt 74)

In Europa daarentegen wordt de balie gekwalificeerd door werkt en niet absoluut. EPO creëert een verschil tussen een octrooieerbare bedrijfsmethode en een methode om iets te doen dat geen “technisch effect” heeft (hoofdstuk 7, Perspectieven op octrooieerbaar onderwerp door Bronwyn H. Hall, P. 250, zie hier) Het EOB wijst de octrooiclaim niet alleen af ​​omdat het een bedrijfsmethode is. In het geval dat de uitvinding wordt geïmplementeerd met behulp van een computerprogramma, hanteert het EPO een 'probleem- en oplossingsbenadering', waarbij eerst wordt nagegaan of de uitvinding technische kenmerken heeft. Vervolgens zal de aanvrager moeten bewijzen dat de uitvinding een niet voor de hand liggende technische oplossing voor een technisch probleem bood, met behulp van technische middelen die de uitvinderswerkzaamheid bewijzen. hier voor het betaalmuurboek The Cambridge Handbook of Artificial Intelligence door Nicholas Fox op p. 225) 

In de zaak voor DHC had indiener betoogd dat de nadruk bij het bepalen van de octrooieerbaarheid niet alleen op het effect van de uitvinding moet liggen. (Paragraaf 31-32) Als een dergelijke uitvinding op een innovatieve en nieuwe manier wordt geïmplementeerd, moet deze octrooieerbaar zijn. (Paragraaf 32). Zich baserend op de Europese autoriteiten betoogde het ook dat als het onderwerp betrekking heeft op de bedrijfsmethode en het resultaat is van de technische implementatie en bijdrage aan het technische karakter, het niet kan worden uitgesloten van octrooieerbaarheid. (Paragraaf 35) Aan de andere kant betoogde verweerder dat, aangezien het doel van de uitvinding was om “slechts verkoop of aankoop mogelijk te maken”, wat in wezen een zakelijke methode is, deze moet worden uitgesloten. (Paragraaf 38) 

Het is duidelijk dat indiener zich concentreerde op de 'manier' waarop een dergelijke uitvinding werd geïmplementeerd, terwijl verweerder een 'gevolgen'-benadering hanteerde om te pleiten voor uitsluiting van octrooieerbaarheid. DHC, die het met laatstgenoemde eens was, concentreerde zich op het effect van de uitvinding en merkte op dat “het doel van de uitvinding in de eerste plaats is om het geven van een medium in tastbaar of immaterieel formaat aan de ontvanger mogelijk te maken”. Belangrijk is dat het de argumenten negeerde over de technische en nieuwe manier waarop de uitvinding werd geïmplementeerd, en merkte op: “een dergelijk geven van een medium, ongeacht of hetsic) verwoord als een methode of als een systeem zou niets anders zijn dan een methode om een ​​bepaald bedrijf uit te voeren, dat wil zeggen, om een ​​medium cadeau te doen.”

MHC EN DHC met elkaar verzoenen: kijk opnieuw naar 3 (k)?

In de MHC-zaak had de geclaimde uitvinding, zoals de Verwerkingsverantwoordelijke in zijn beschikking opmerkt, betrekking op “de voltooiing van de transactie, dat wil zeggen vanaf het stadium van aankoop van het product tot de levering van het product via het kanaal van een e-commerceplatform, een logistiek bedrijf en bezorger”. Hoewel de uitvinding op een technische manier is geïmplementeerd met behulp van hardware, software en firmware voor het beschermen van de privacy van gegevens, is dit niet van belang omdat het effectief faciliteren van de voltooiing van een transactie puur een zakelijke activiteit is. Zelfs MHC geeft in zoverre toe dat als de geclaimde uitvinding in gebruik zou worden genomen, het “het op deze manier uitvoeren van e-commerce onderdeel zou kunnen zijn van de bedrijfsmethode”.

MHC, anders dan DHC, vertrouwt echter op de ‘technische manier’ waarop de uitvinding wordt geïmplementeerd (hardware, software en firmware) om een ​​‘technische oplossing’ te bieden voor het ‘technische probleem’ van de bezorgdheid over gegevensprivacy van e-commerceklanten. . Hoewel MHC niet de exacte termen gebruikt, zijn de parallellen bij nadere lezing duidelijk zichtbaar. Hoe? In paragraaf 8 merkt zij op dat de uitvinding werd geïmplementeerd door “het inzetten van software, hardware en firmware” (technische middelen). Het merkt ook op dat de uitvinding “gericht is op het verbergen van het fysieke adres van de koper van goederen bij e-commercetransacties” (technisch probleem). Het is duidelijk dat er bij de meeste online e-commercetransacties sprake is van zeer grote problemen op het gebied van privacy en gegevensbescherming. De geclaimde uitvinding voorzag in een 'systeem voor het selectief verbergen van informatie met betrekking tot fysiek adres' naast het uitvoeren van e-commerceactiviteiten (technische oplossing). Hier verlegt de rechtbank de focus van de in werkelijkheid resultaat van de uitvinding aan de manier van uitvinding.

MHC concentreert zich bij het komen tot een conclusie niet uitsluitend op het eindresultaat van de uitvinding. 

Op een breed niveau trekken MHC en DHC verschillende conclusies over soortgelijke kwesties, gebaseerd op CRI-richtlijnen die in die octrooiaanvraag voorzien, Ten gronde, moet betrekking hebben op de bedrijfsmethode. De interpretatie van de term stof is op dit punt onduidelijk. De onzekerheid wordt vergroot in de huidige context waarin DHC het leest als een 'absolute bar', terwijl MHC de term eng interpreteert. 

DHC heeft in paragraaf 85 pertinente zorgen geuit dat de huidige formulering van 3(k) mogelijk een groot aantal uitvindingen uitsluit. Het wijst terecht op een groeiend aantal uitvindingen in opkomende technologieën op het gebied van bedrijfsmethoden die een heroverweging van 3(k) vereisen, zodat het octrooirecht niet achterhaald raakt. Madras HC wijst in dit opzicht de weg voorwaarts. 

spot_img

Laatste intelligentie

spot_img